Allebei hetzelfde, maar niet gelijk. Part II/II. (NL)

Blog 6 (vervolg blog 5)
3 Mei 2016

sk

Sander had het naar zijn zin, hij genoot. Hij had pretoogjes en zijn wangen bloosde een beetje. En daarvan genoot ik weer. Het was trouwens ook volle maan (die foto die is helaas niet goed gelukt). En wat voor een. Een prachtige, net boven de zee, volle maan. We keken ernaar, genoten ervan met volle teugen en voelde ons “blessed” om hier te zijn. Tussen al deze mensen, prachtige muziek, 23:00 ’s avonds maar nog steeds 28°. Zelfs al kende we niet alle liedjes – laat staan Sander, die spreek al helemaal geen Portugees – we gingen er gewoon in mee, dit land doet iets met je. Je hoeft de tekst niet te kennen, je neuriet en beweegt gewoon mee met iedereen. “Fuck it” dat je de tekst niet kent. “Fuck it” dat je niet kan dansen. “Fuck it” wat andere mensen denken. Zoiets.

Rechts van ons zaten 3 oudere donkere mannen van 60+ aan een tafeltje. Ze bestelde allemaal whiskey. Ze waren lid van de samba school “Salgueiro” http://www.salgueiro.com.br/ Dat zag ik aan hun kleding met daarop het logo. Hoogstwaarschijnlijk woonde ze in een van de 800(!) favela’s die Rio de Janeiro heeft. Ik denk in eentje hier dichtbij. En nee, ik zeg dit niet omdat ik “superficial” ben. Ik zeg dit omdat dit anno 2016 nog steeds de harde (onrechtvaardige) realiteit is. Blank is rijk. Donker is arm. Ik ben zelf ook wezen kijken bij de samba school “Salgueiro” (was echt een geweldige ervaring) en ik heb daar ook met een aantal mensen gesproken die daar dansen en zoals deze oude heren de muziek instrumenten bespelen. En er was niemand die niet in een favela woonde. Wat ik mooi vond om te zien was dat er naast hun een tafeltje zat met 3 oudere blanke mannen uit (overduidelijk) Texas, aan hun uiterlijk te zien (lees; alle 3 cowboy laarzen en cowboy hoeden) en woordkeuze (“aren’t y’all happy to be here?!”) te horen. Deze mannen uit Texas praatte geen woord Portugees dus vroegen met een soort van gebarentaal aan de 3 Braziliaanse heren hoe er op deze muziek gedanst moest worden. Waarna een van de 3 Braziliaanse heren meteen opstond om het een van hen voor te doen. En daar gingen ze, met z’n twee, zonder dat ze dezelfde taal spraken danste ze met elkaar. Of ja, dansen, de Braziliaan wel ja, de ander deed een poging tot haha. Maar wat zo mooi was, is dat het niets uitmaakte. Hij wilde dansen dus hij ging, hij liet zich door niets en niemand tegen houden. En daardoor genoot niet alleen hijzelf, maar ook ik, en Sander en alle andere mensen die ik met een glimlach van hun zag genieten.

Links van ons zat een jong gezin, moeder, vader en dochtertje van rond de 10. Het meisje was aan het spelen op haar Ipad toen er net een jongetje voorbij kwam van dezelfde leeftijd om spullen (sigaretten, kauwgum etc.) te verkopen. Dat is hier overigens heel normaal, er lopen hier in Rio de hele dag kinderen rond restaurants, bars etc. rond om dingen te verkopen. Belachelijk vind ik het en ik ben er nog steeds niet aan gewend. Zoiets gebeurd gewoon niet in Maastricht, of waar dan ook in Nederland. Ik koop ook nooit iets omdat ik weet dat het geld niet naar hunzelf gaat maar naar de ouders die het waarschijnlijk opmaken aan drank en drugs. Krijgt het liedje van “Lil Kleine” toch meteen een andere betekenis.

Maar dit gezin hoorde zijn verhaal van ongeveer 2 minuten (met een trieste blik) aan en besloot een pakje kauwgom te kopen. Omdat ze hem zielig vonden, dat weet ik zeker. En dat begrijp ik. Het meisje speelde niet meer op haar Ipad maar bestudeerde hem. Toen hij haar aankeek, lachte ze verlegen. Hij lachte terug. Hij keek vervolgens naar de “bolinho’s de bacalhau” (viskroketjes die erg populair zijn in Brazilie) op tafel en vroeg of hij er eentje mocht. De moeder van het meisje zei ja, met een moederlijke triestheid over zich, zo van; “ik vind het zo erg voor je”. Ze gaf hem vervolgens het hele bord. Het meisje keek hem glimlachend aan en vroeg of het lekker was. “Ja, heel lekker” antwoordde hij.

Toen hij klaar was, zei hij tegen haar; “kom ik wil je iets laten zien” Hij pakte iets uit zijn mand met spullen die hij verkocht, een zwarte glibberige muis. “Kom!” zei hij. Het meisje volgde hem. Niet ver overigens, zo’n 5 meter van haar ouders (en mij en Sander) vandaan. Hij sloeg de muis tegen de muur van de keuken aan. De muis rekte daardoor uit en werd 10 keer zo groot, plus maakte hij een grappig piep geluidje. Ze moesten er allebei om lachen.”Mag ik nu?” vroeg ze. Het jongetje gaf haar de muis en zo speelde ze samen lachend nog ongeveer 20 minuten door. Ik vond het mooi om te zien en ik genoot ervan, Sander en haar ouders ook.

Maar toen realiseerde ik me iets wat me direct hardnekkig terug naar de realiteit bracht; “hij is aan het werk”. Voor mijn neus speelde twee prachtige kinderen samen. Een meisje en een jongetje, allebei rond de 10. Allebei twee armen, twee benen. Allebei een prachtige lach, allebei kind. Maar niet helemaal. Ze zijn misschien allebei hetzelfde, maar ze zijn niet allebei gelijk. Zij is een kind en mag ook echt een kind zijn. Hij is een kind maar is allang geen kind meer. Hij is aan het werk, om 23;00 ’s avonds, als een volwassenen. Ik kreeg er spontaan tranen in mijn ogen van. Dit is wat haar moeder voelde, dit is waarom ze hem zo aankeek met een “moederlijke triestheid”. Hij had haar kind kunnen zijn, haar dochter had hem kunnen zijn.

Sander vroeg me of ik “oke” was, ik legde hem uit wat ik mij zojuist had gerealiseerd. “Ik dacht precies hetzelfde” zei hij. “Sander? Denk je dat het goed met hem komt?” vroeg ik hem, in de hoop dat hij “ja” zou zeggen. “Ik hoop het. Ik hoop het echt” antwoordde hij.

Plaats een reactie